Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0586

Datum uitspraak1998-12-10
Datum gepubliceerd2002-03-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersH01.96.1162
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State No. H01.96.1162. Datum uitspraak: 10 december 1998. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het geschil hoger beroep van: [appellant] te [woonplaats] appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 28 oktober 1996 in het geschil tussen: appellant en het bestuur van de Luchtverkeersbeveiligingsorganisatie te Eelde. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 maart 1996 heeft het bestuur van de Luchtverkeersbeveiligingsorganisatie (hierna: het bestuur) appellant medegedeeld dat hem tot nader order geen klaringen zullen worden verstrekt. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juni 1996 heeft het bestuur de bezwaren van appellant ongegrond verklaard met dien verstande dat het besluit van 22 maart 1996 zal gelden voor de duur van vier maanden na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 28 oktober 1996, op dezelfde dag verzonden, heeft de arrondissementsrechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 december 1996, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 1996, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 14 november 1997 heeft het bestuur een memorie van antwoord ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken van appellant ontvangen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 1998, waar appellant in persoon, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr A.E.H. van der V. M., advocaat te Amsterdam, en door J. T., hoofd van de Luchtverkeersbeveiligingsorganisatie Eelde, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Wet Luchtverkeer (hierna: de Wet) wordt onder luchtverkeersbeveiliging verstaan: het geheel van maatregelen gericht op de bevordering van een veilig, ordelijk en vlot verloop van het luchtverkeer. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Wet wordt onder luchtverkeersdienstverlening verstaan: het geven van luchtverkeersleiding, alsmede het verstrekken van advies of inlichtingen tijdens de vlucht en het verzorgen van alarmering. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de Wet wordt onder luchtverkeersleiding verstaan: het regelen van het luchtverkeer door het geven van klaringen en aanwijzingen aan bestuurders van luchtvaartuigen. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, van de Wet wordt onder klaring verstaan: machtiging aan de gezagvoerder van een luchtvaartuig om een vlucht aan te vangen of te vervolgen onder door een verkeersleidingsdienst gestelde voorwaarden. In artikel 5 van de Wet is bepaald dat het is verboden op zodanige wijze aan het luchtverkeer deel te nemen dan wel luchtverkeersleiding te geven dat daardoor personen of zaken in gevaar worden of kunnen worden gebracht. Ingevolge het eerste lid van artikel 11 van de Wet wordt voor de aanvang van iedere vlucht waaraan luchtverkeersleiding wordt gegeven door of namens de gezagvoerder een vliegplan bij de betrokken luchtverkeersleidingsdienst ingediend. Het vliegplan bevat de gegevens en inlichtingen omtrent de voorgenomen vlucht. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat, alvorens een vlucht waaraan luchtverkeersleiding wordt gegeven aan te vangen, of een gedeelte daarvan uit te voeren, een desbetreffende klaring moet zijn gevraagd en verkregen. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de gezagvoerder de door de luchtverkeersleiding gegeven voorwaarden van de klaring nakomt. Van de voorwaarden bedoeld in de eerste volzin mag slechts worden afgeweken indien de omstandigheden dit in het belang van de veiligheid dringend noodzakelijk maken. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wet wordt luchtverkeers-dienstverlening gegeven in het belang van de algemene luchtverkeers-veiligheid en een veilig, ordelijk en vlot verloop van het luchtverkeer. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet wordt, voor zover hier van belang, degene die handelt in strijd met artikel 5 gestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van ten hoogste de derde categorie. Ingevolge artikel 47, tweede lid, van de Wet kan, voor zover hier van belang, bij veroordeling wegens overtreding van de in het eerste lid van dit artikel strafbaar gestelde feiten de bevoegdheid een luchtvaartuig te bedienen voor ten hoogste drie jaren worden ontzegd. 2.2 Appellant is vlieginstructeur en exploitant van de vliegschool ‘[school]’op de luchthaven Eelde. In die hoedanigheden heeft appellant vrijwel dagelijks contact met de luchtverkeersleidingsdienst van dat vliegveld. De werkverhouding tussen appellant en deze dienst is sinds enige tijd ernstig verstoord. Deze naar de mening van de luchtverkeersleidingsdienst onwerkbare situatie vormde voor het bestuur de aanleiding appellant bij het primaire besluit vanaf 22 maart 1996 geen klaringen meer te verstrekken tot nader order, in de beslissing op bezwaar teruggebracht tot een periode van vier maanden. De rechtbank heeft het beroep tegen laatstgenoemd besluit ongegrond verklaard. 2.3.1 In hoger beroep staat centraal de vraag of het bestuur op grond van de Wet de bevoegdheid heeft om op voorhand te weigeren gedurende een langere periode klaringen te verlenen. Volgens appellant biedt de Wet daarvoor geen basis, maar moet voor elke klaring telkenmale worden vastgesteld of het belang van een veilig en doelmatig luchtverkeer aan het verlenen van de klaring in de weg staat. 2.3.2 Wat ook zij van de mogelijkheid dat in een concreet geval het gedrag dan wel de gesteldheid van de gezagvoerder van dien aard is dat de weigering van de klaring voor een aangevraagde vlucht uit een oogpunt van luchtverkeersveiligheid is aangewezen, de weigering van klaring gedurende een periode van vier maanden, zoals in dit geval, staat naar het oordeel van de Afdeling daarvoor in een te ver verwijderd verband met de luchtverkeersveiligheid en heeft voornamelijk een correctief of punitief karakter. Uit de Wet moet worden afgeleid dat het instrument van het weigeren van klaring daarvoor niet is bedoeld. Daarbij tekent de Afdeling aan dat tegen een gezagvoerder in een dergelijke situatie eventueel op grond van artikel 5 in verbinding met artikel 47 van de Wet in strafrechtelijke zin kan worden opgetreden. 2.4 Gelet op het vorenstaande ontbeert het door het bestuur genomen besluit tot het weigeren klaringen te verstrekken voor een periode van vier maanden een wettelijke grondslag. Dit besluit kan om die reden niet in stand blijven. Nu de rechtbank hieraan heeft voorbijgezien, moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Het hoger beroep is derhalve gegrond. 2.5 Met toepassing van artikel 42 van de Wet op de Raad van State zal de Afdeling doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het beroep tegen het besluit van het bestuur van 28 juni 1996 alsnog gegrond verklaren. Aangezien het bestuur met inachtneming van deze uitspraak nog slechts kan besluiten tot intrekking van de weigering appellant klaringen te verstrekken, geeft de Afdeling voorts toepassing aan artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in die zin dat zij het besluit van het bestuur van 22 maart 1996 herroept en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 28 juni 1996. 2.6 Ten aanzien van het verzoek van appellant om een veroordeling tot schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Awb overweegt de Afdeling dat zij thans over onvoldoende gegevens beschikt om het verzoek te beoordelen. Gelet op artikel 8:73, tweede lid, van de Awb zal ter voorbereiding van een uitspraak hieromtrent het onderzoek worden heropend. 2.7 De Afdeling acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; Recht doende in naam der Koningin: I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 28 oktober 1996, kenmerk 96/819 BESLU P08 G07; II. verklaart het bij de rechtbank tegen het besluit van het bestuur van 28 juni 1996 ingestelde beroep alsnog gegrond; III. vernietigt het besluit van 28 juni 1996; IV. bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van dat besluit; V. herroept het besluit van het bestuur van 22 maart 1996; VI. veroordeelt het bestuur in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 761,65, waarvan ƒ 710,-- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de Luchtverkeersbeveiligingsorganisatie Eelde te worden betaald aan appellant; VII. gelast dat de Luchtverkeersbeveiligingsorganisatie Eelde appellant het door hem voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank betaalde griffierecht (ƒ 200,--) vergoedt; VIII. bepaalt dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de gevorderde schadevergoeding; XI. veroordeelt het bestuur in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 71,40; dit bedrag dient door de Luchtverkeersbeveiligingsorganisatie Eelde aan appellant te worden betaald; X. gelast dat de Luchtverkeersbeveiligingsorganisatie Eelde aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (ƒ 300,--) vergoedt. Uitgesproken in het openbaar op 10 december 1998. 6